Het kanaal van Nieuw Nickerie
Ik ben geboren in Nieuw Nickerie. Mijn hele familie komt uit deze stad, de hoofdstad en handelscentrum van het rijstdistrict Nickerie. Op Paramaribo na, de grootste stad van Suriname. Het is niet toevallig dat juist hier veel Hindoestanen wonen; handel en landbouw zit hen in het bloed.
Mijn familie werkt niet in de in de landbouw. Mijn opa heeft 11 kinderen waarvan een aantal onderwijzer of verpleger is of zelfstandig ondernemer. Opa zelf is visser, jager en maakt snoep.Hij maakt zijn eigen patronen om mee te jagen. Bij zonsopgang komt opa terug van de jacht; een streng eenden hangt bungelend over zijn rug. Jaagt hij niet, dan gaat hij vissen in zijn korjaalboot. Deze maakt hij zelf, het hout hiervoor hakt hij uit een boomstam.
Overdag maakt hij snoep in zijn werkplaats op het erf. Het recept hiervoor heeft hij van mijn ‘nani’ mijn oma’s moeder die uit India komt. Zwetend, met ontbloot bovenlijf staat hij in grote ketels suiker te koken. Vervolgens worden de slierten gesmolten suiker aan lange spijkers gedroogd. Nadat hij er snoepjes van heeft gemaakt, stapt opa op zijn fiets en verkoopt het in de aangrenzende dorpjes.
We wonen op een hoek, vlakbij het voetbalstadion. Ons huis, het huis van opa ligt aan een zandweg, het staat op neuten (palen), heeft een ondererf en aan weerszijden een ruim balkon. Aan tweekanten wordt het begrensd door een sloot. Net als alle andere woningen in de buurt is het huis van hout en geverfd in pastelkleuren. Oom woont onder, op het erf, in een later bijgebouwd huis. Omdat het niet zo groot is, slapen zijn kinderen bij in het bovenhuis.
Elke dag lopen we naar school in ons uniform. We krijgen een kwartje mee voor de lunch, zodat we op het schoolplein bij Omoe (oom) Chinees nasi of bami kunnen kopen. Na schooltijd lopen we langs het kanaal waar ik mijn zeekoe eten geef. ’s Middags trekken we onze ‘huiskleren’ aan en spelen we op straat. We hollen achter de dorpsgekken aan , achter elke wagen die voorbij komt en bereiden onze ‘popki patoe’ (poppen eten), zelfgemaakte maaltijd op houtsvuur van groente uit de tuin en gestolen restjes van oma’s keuken. Als het regent mogen we bloot door de regen rennen.
Op zaterdag is het extra gezellig, want dan neemt oma ons mee naar de markt. De vissers bieden hun net gevangen vis aan, de Hindoestaanse vrouwen groenten en fruit van hun eigen kostgrondje, en de Creoolse mama’s en de Javaanse mae’s (vrouwen) verkopen hun eigen gemaakte lekkernijen.. Omdat de markt aan de rivier ligt, wordt veel van de koopwaar per korjaal aangevoerd.
Eens per maand neemt oma mijn neefje en mij mee naar Soda Fountain, een chique lunchroom waar we veel lekkers mogen eten. Dit uitje wordt betaald door mijn ouders. Zij zijn al enige tijd in Nederland, om aldaar een betere toekomst voor ons op te bouwen.
Twee jaar na het vertrek van mijn ouders komt er een telefoontje uit Nederland. Het hele dorp rent achter oma aan naar kleermaker Hanief; hij is de enige in de buurt met een telefoon. Het blijkt dat ik binnenkort word opgehaald voor de ‘grote’ reis naar Nederland. Een maand later – geheel onherkenbaar in een dikke winterjas, maillots en trui – zet ik voet in het beloofde land.
Ik ben 9 jaar en het enige zwarte meisje in het dorp. Vrijwel niemand weet waar Suriname ligt. Schaamte. Ik val ineens heel erg op, het lijkt wel of iedereen naar me kijkt. Sommige kinderen raken me aan en kijken of ik niet afgeef. Ik schaam me, maar ben ook trots op mezelf.
Ik ben 22 en kan eindelijk in Rotterdam wonen, de stad waar ik me thuis voel. De stad waar ik stukjes Suriname terug vind op de Kruiskade, de Markt, herkenbare geuren, smaken, kleuren, gekleurde mensen, mijn familie.. Inmiddels woont namelijk ook de rest van mijn familie in Nederland, voornamelijk in Rotterdam. Allen zijn voor de onafhankelijkheid geëmigreerd, bang voor een burgeroorlog. Het is verbazingwekkend om te zien dat de jongere generatie zich zo snel aanpast, studeert, carriere maakt. Daarentegen zullen de oudere familieleden waaronder mijn ooms, mijn opa, ‘echte mannen’in Suriname voor altijd ontheemd zijn. Zij kunnen hier allen overleven door de herinneringen en door te dromen van de jacht, de visserij, het leven aldaar. Hier zitten ze gevangen in hun huizen en lijken weg te zakken in een moeras van anonimiteit.
Ik voel me fijn in Rotterdam. Hoe langer ik echter in de stad woon hoe meer het mij verbaasd dat er geen Surinaams restaurant is. Het eten in de afhaalzaken is lekker, de broodjes met name, maar toch mis ik iets, een sfeer, het echte huiseten, de muziek uit Suriname. Ik open dan ook uiteindelijk Sorgh & Hoop, een stukje Suriname in Rotterdam. Een plaats waar de verschillende culturen uit Suriname samenkomen, waar U op diverse manieren kennis kunt maken met Suriname.
Het ideale stukje Rotterdam voor mij is Sorgh & Hoop. De plaats waar ik Suriname voor een deel weer heb teruggevonden. Mijn verhaal is het verhaal van vele buitenlanders, Surinamers, die in Nederland wonen. Het is opgedragen aan mijn opa en oma, die onder zware omstandigheden elf kinderen en een schare aan kleinkinderen hebben grootgebracht en aan mijn moeder, een ondernemer in hart en nieren. Hun bijzondere gastvrijheid, ondernemingsgeest en kracht om overal onder alle omstandigheden te kunnen overleven is een erfenis.